Lotty Huffener-Veffer is in 1921 geboren op de Tugelaweg in Amsterdam en heeft een gezellige jeugd gehad. Haar moeder komt uit een groot gezin en haar grootouders wonen in de buurt. Er wordt binnen de familie veel aan muziek gedaan, zo wordt er geregeld gezongen, haar zeven jaar jongere zusje speelt viool en Lotty speelt piano. Haar eerste concert als kind in het Amsterdams Concertgebouw met Willem Mengelberg als dirigent zal ze nooit vergeten. Lotty wil Frans studeren, maar moet eerst een vak leren. Na de ULO gaat ze werken als diamantsnijder.
Lotty Veffer is als de oorlog in mei 1940 begint 19 jaar.
Met haar verloofde probeert ze uit Nederland te vluchten, maar dat mislukt.
Ondanks de toenemende anti-Joodse maatregelen is Lotty optimistisch gestemd: de oorlog zal wel niet zo lang duren.
In 1942 ontvangen al veel vrienden en bekenden van de familie Veffer een oproep om in Duitsland te gaan werken. Als zij komen om afscheid te nemen, verwacht Lotty hen zeker terug te zien als de oorlog is afgelopen.
Op 11 februari 1943 wordt Lotty ’s avonds van huis gehaald. Bij deze razzia gaat het vooral om jonge mensen, diamantbewerkers. Haar ouders en Carla blijven achter. Maar later op de avond worden ook zij opgehaald. Via de Hollandsche Schouwburg gaat de hele familie op 13 februari op transport naar Vught. Het kamp is dan nog maar nauwelijks klaar. Het is er een grote chaos. Iedereen moet eindeloos op appèl staan.
Lotty, inmiddels 22, komt samen met haar moeder in het vrouwenkamp. Carla moet naar een barak voor meisjes van 13 tot 16 jaar.
Lotty en haar vader mogen niet werken omdat zij hun handen moeten sparen voor het werk op de diamantbewerkingsafdeling die de Duitse bezetters in Vught willen opzetten.
Op 5 juni wordt duidelijk dat Carla en haar moeder weg moeten uit het kamp, met het Kindertransport. Lotty’s vader kan mee maar hoeft niet. Lotty’s moeder vindt het beter dat hij in Vught blijft, bij Lotty. Dan wil Lotty ook mee. Zij besluiten dat vader mee zal gaan om zijn vrouw en Carla te helpen en dat Lotty in Vught blijft. “Dan is er tenminste iemand als we hier terug komen”, zegt haar moeder.
Op 6 juni worden Carla en ouders naar Westerbork gebracht. Twee dagen later moeten ze mee met het transport naar het vernietigingskamp Sobibor. Op 11 juni worden zij daar vergast.
Mensen die bang zijn dat Lotty toch mee zal gaan, hebben haar en andere meisjes ervan weerhouden afscheid te nemen.
Enkele dagen na het Kindertransport wordt Lotty tewerkgesteld bij het Philips-Kommando. Dankzij dit werk kan zij tot juni 1944 in kamp Vught blijven. Een jaar na haar ouders en zusje wordt Lotty met alle andere Joodse Philips-arbeiders, waaronder de moeder van Ernst Verduin, op transport gesteld naar Auschwitz. Als geschoolde vakarbeiders worden ze niet allemaal naar de gaskamers doorgestuurd. Ze komen in een werkkamp en krijgen een nummer op hun arm getatoeëerd.
Na enkele dagen wordt Lotty doorgestuurd naar Reichenbach, een dag reizen van Auschwitz. Daar moet zij met andere Facharbeiter uit Vught werken bij Telefunken. Ze worden ondergebracht in een klein kamp bij de fabriek.
Tot januari 1945 blijft Lotty daar. Als de bevrijding in aantocht is, moeten de vrouwen weg uit Reichenbach. Lotty begint aan een vreselijke tocht door de kou, een van de zogenaamde dodenmarsen, die hen deels te voet en deels in open treinwagons langs dertien kampen voert. Onderweg moeten ze soms werken.
Op 4 mei 1945 worden de vrouwen door de nazi’s uitgewisseld tegen Duitse soldaten. Via Denemarken wordt ze naar Zweden gebracht. Na ruim drie maanden reist ze met de trein naar Nederland, naar Amsterdam, naar huis.
Op 26 augustus 1945 komt ze in Amsterdam aan, maar een thuis is er niet meer. De eerste nacht in Amsterdam slapen zij en haar vriendin Beppie Schuier op een bankje in de Apollolaan.